Dit artikel geeft inzicht in de bestuurlijke ontwikkeling van de Staten van Stad en Lande tussen 1594 en 1798. In hoofdzaak is dit artikel echter vooral bedoeld om inzicht te geven in de archieven zoals die uit die tijd bewaard zijn gebleven bij de Groninger Archieven en zijn 'uitgespit' door W.J. Formsma. Voor belangstellenden die de stukken willen inzien, de vermelde achieven omvatten
1. Gedeputeerde Representanten van het Volk van Stad en Lande, 1795-1798;
2. Gedeputeerde Staten van Stad en Lande, 1595-1795;
3. Rekenkamer van Stad en Lande3, 1599-1795;
4. Representanten van het Volk van Stad en Lande, 1795-1798;
5. Staten van Stad en Lande, 1594-1795 (archiefvormers).
Het genoemde archief beslaat 200 meter en in de bijlagen is een lijst van stadhouders te vinden, een lijst van secretarissen, die van ontvangers-generaal en een lijst van rentmeesters-generaal.

 

Groningen van voor 1572 op een kaart van Frans Hogenberg met daarop de weergave van de stad tijdens de Reductie. Bron: Atlas: Civitates orbis terrarum - Braun & Hogenberg. Auteur: Braun & Hogenberg. Licentie: Public domain.

 

Stad Groningen en Ommelanden (1594)

 

De provincie Stad Groningen en Ommelanden is gevormd in 1594 na de verovering van de stad door de Staatse legers. Weliswaar is het een gedwongen vereniging van de beide gebiedsdelen, maar daarom nog geen onnatuurlijke. Immers ook tevoren hebben Stad en Ommelanden één provincie uitgemaakt, namens Karel V, later Filips II bestuurd door een stadhouder, die ze overigens, evenals de rentmeester van de domeinen, hebben moeten delen met naburige gewesten.

 

In de provincie zelf wordt de stadhouder sinds 1538 vertegenwoordigd door de luitenant, die met de hoofdmannen een college vormt, dat in hoofdzaak een rechterlijke taak vervult, maar daarnaast tot 1594 belast is met de uitvoering van de besluiten van het centrale bestuur. Deze hoofdmannen worden door de stad aangesteld en genieten daardoor niet het vertrouwen van de Ommelanders. Zij hebben zich in de loop van de 15e eeuw als een zelfstandig lichaam ontwikkeld uit de warven, appèlcolleges van de vonnissen der Ommelander rechters, tevens met wetgevende bevoegdheid voor de Ommelanden. De betekenis van de warven wordt steeds geringer tot ze in 1748 worden opgeheven. Als rechterlijk college worden ze overvleugeld door de Hoofdmannenkamer, op wetgevend gebied door de Staten, die zich in de loop der 15e eeuw langzamerhand gaan vormen.

 

Het beleg van Groningen in 1594. Getekend in 1663 door Jan Janssonius (3). Nassouser Heldens Pronk-Toonneel Opgetooydt, en Volcierdt met de Keurlijkste Helden van Nassou en Oranje; Vervaatende dierzelver Doorlugtigste Huyzen haar Opkompst en Voortgang: Dog voornaamentlijk zoo veel aangaat de onvergelijkkelijke daaden dier Helden in het herstellen en beschermen der Vereenigde Provincyen haar Vryheydt: Gestoffeerdt met verscheyde Koopere Plaaten. Bron: Rijksmuseum Amsterdam. Licentie: Public Domain.

 

Weliswaar zijn in de 16e eeuw de landdagen gemeenschappelijke vergaderingen van de Stad en Ommelanden, maar ze zijn bijeenkomsten geweest van twee, vaak vijandige colleges.. In hun verzet tegen deze eenheid, welke zij als overheersing door de stad hebben gevoeld, hebben de Ommelanders een eigen corpus met een eigen regeringsbestel opgebouwd. Zo is er geen gemeenschappelijk secretariaat ontstaan en heeft zich dus ook geen archief gevormd. De stukken aan de Staten van Stad en Ommelanden gericht, komen of bij de Stad of bij de Ommelanden terecht.

 

In 1580 zijn beide delen verschillende kanten uitgegaan, de Stad wordt wederom Spaans, terwijl het Ommelander bestuur naar het buitenland uitweek. Wel roept het stadsbestuur de in het land gebleven prelaten [2], jonkers, eigenerfden en volmachten op ten landdag en vormt zich daaruit een college van verordenten als een soort gedeputeerde staten, maar ook dit blijft te zeer een aanhangsel van stadsbestuur en Hoofdmannenkamer om een eigen archief te doen ontstaan. De reductie van Groningen in 1594 brengt de overwinning der uitgeweken Ommelanders, maar hun eis een eigen corpus te blijven uitmaken wordt niet ingewilligd. De 17e februari 1595 bepaalt een commissie uit de Staten-Generaal, dat Stad en Ommelanden één provincie zullen vormen.

 

De Ommelanders protesteren hevig tegen dit besluit, maar desondanks bevestigt ook een nieuwe commissie bij haar vonnis van 21 januari 1597 de eenheid van Stad en Ommelanden. Daarbij wordt eveneens de bestuursinrichting van het gewest geregeld. Tegen de punten welke de onderlinge verhouding vaststellen blijven de Ommelanders zich verzetten en bij het vonnis van 8 maart 1599 behalen ze inderdaad enige voordelen. Ze zijn evenwel niet tevreden en ook de stad is weerspannig. De Staten-Generaal tasten door. Een garnizoen wordt in de stad gelegd, de burgerij ontwapend, de leiders van het verzet in gijzeling gezet, met de bouw van een kasteel een aanvang gemaakt en in het regeringsbestel van de stad enige wijziging aangebracht. Zo wordt de stad bedwongen en ook de Ommelanders leggen zich bij het eindvonnis neer. Maar deze geweldadige schikking belooft niets goeds voor een toekomstige samenwerking; de gehele 17e en 18e eeuw door blijven beide leden dan ook als vijanden tegenover elkaar staan.

 

De stad Groningen heeft in 1594 de soevereiniteit behouden over de stadsjurisdicties Gorecht en de beide Oldambten. Deze zijn dus niet rechtstreeks vertegenwoordigd op de landdag. De stad bezit bovendien sinds 1619 het generaliteitsland Westerwolde in leen. De Ommelanden worden gevormd door de drie kwartieren Hunsingo, Fivel(in)go en Westerkwartier.

 

De regering van Stad Groningen en Ommelanden, zoals de officiële naam van het gewest luidt, is als volgt ingericht. Wetgeving en algemeen bestuur berusten bij de Staten. Op hun vergaderingen, de landdagen, is de stad vertegenwoordigd door Burgemeesters en Raad, de Ommelanden door jonkers, hoofdelingen, eigenerfden en volmachten. De prelaten zijn dus weggevallen. Jonkers en hoofdelingen moeten evenals de overige eigenerfden een behuisde heerd in eigendom hebben, ter waarde van minstens 1000 emder gl. en ter grootte van minstens 30 grazen.

 

De kerspelen, waar niet dergelijke eigenerfden wonen, kunnen zich laten vertegenwoordigen door volmachten die ten minste 30 in het kerspel gelegen grazen in gebruik moeten hebben en die door de overige landgebruikers worden gekozen. De samenstelling van de provinciale landdag komt voor zover de Ommelanden betreft overeen met die der afzonderlijke Ommelander landdagen, zodat voor nadere bijzonderheden naar de inleiding van de inventaris van het Ommelander archief kan worden verwezen.

 

Stad en Ommelanden brengen op de landdagen ieder één stem uit bij monde van hun syndicus. Deze stem wordt bepaald op de vergadering van de leden afzonderlijk. Bij het uitbrengen heeft de stad de voorrang. Kan men het niet eens worden, dan wordt de zaak uitgesteld naar een volgende landdag en zo komt er dikwijls geen oplossing. Wel is de 21e januari 1597 bepaald dat de stadhouder bij provisie het recht zal hebben bij staking van stemmen te beslissen, maar als na de dood van Willem Lodewijk de Staten zelf een instructie vaststellen, wordt dat punt weggelaten.

 

In overeenstemming met het tweedelig karakter van het provinciaal bestuur behandelen Stad en Ommelanden op hun eigen bijeenkomsten ook provinciale en dus ook generaliteitszaken. Bij de meeste provinciale ambten bestaat de regel, dat Stad en Ommelanden ieder de helft der functionarissen benoemen of bij tourbeurt de vacatures vervullen.

 

Voor het dagelijks bestuur kiezen Stad en Ommelanden ieder vier ( van 1601-1625 drie) gedeputeerden. Zij treden jaarlijks op 22 februari af, maar zijn herkiesbaar. Van stadszijde geschiedt dit in de regel niet, bij de Ommelande wel, ofschoon ook niet voor een lange periode - zij kiezen trouwens hun hoge functionarissen voor twee jaar-. In het college gaat het voorzitterschap wekelijks bij beide leden rond; men beslist bij meerderheid van stemmen, bij staking geeft de stadhouder de doorslag, of zo deze niet aanwezig is, het lot.

 

De gedeputeerde staten schrijven de landdagen uit en moeten de daar genomen besluiten uitvoeren, ze hebben het toezicht op de geldmiddelen, terwijl twee uit hun midden met de ontvanger-generaal, twee rentmeesters en twee secretarissen van gedeputeerde staten en Rekenkamer de generale middelen verpachten. Ze hebben het bewind over militie en de zorg voor alle provinciale gebouwen en dijken. Terwijl de hogere burgerlijke ambtenaren door de Staten zelf worden benoemd, op nominatie van Stad en Ommelanden afzonderlijk, mogen gedeputeerde staten met advies van de stadhouder, present zijnde, enige lagere burgerlijke en militaire ambten vergeven. Sinds 1773 (reglement op de administratie der kerkelijke goederen van 11 februari 1773) moeten de boekhoudende kerkvoogden alle drie jaren aan hen rekening doen.

 

Rechtelijke functies

 

Naast hun bestuursbevoegdheid vervullen gedeputeerde staten ook een rechterlijke functie. In de eerste plaats

1.op militair gebied,

2. in misdrijven in pachtzaken,

3. inzake landloperij en bedelarij,

4. in zake judicatuur over provinciale ambtenaren en schending van het provinciale eigendomsrecht,

5. in zake terugkeer van ballingen,

6. in alles wat met het provinciaal tuchthuis in verband stond,

7. in zeer zware misdrijven.

 

In de Staten-Generaal is het gewest aanvankelijk vertegenwoordigd door twee leden, sinds 1652 door vier en na 1660 door zes, in de Raad van State door één, sinds 1674 door twee, in de Generaliteitsrekenkamer eveneens door twee. Voor het Admiraliteitscollege te Dokkum zijn twee afgevaardigden aangewezen. Als dit college in 1645 naar Harlingen wordt verplaatst krijgt Stad en Lande het recht bovendien nog twee extraordinaris afgevaardigden te benoemen. Ten slotte is het gewest nog vertegenwoordigd in het college van Admiraliteit te Amsterdam door één lid.

 

Een groot gedeelte van de werkzaamheden wordt gedelegeerd aan commissies, waarvan verscheidene permanent zijn geworden, n.l. die tot de petitiën van de Raad van State en dezer provincie financiën, tot de ontvanger-generaalsrekening, tot de rentmeestersrekening, tot de zaken van de admiraliteit, tot de reviesen, tot de verhuring van de provincielanden, tot de limietscheiding, tot de munt, tot de noorder indijking, tot de subsidiën, tot de defroyementen, tot de appoinctementen. Elk jaar op de St. Pieterslanddag wijzen beide leden hun gecommiteerden aan.

 

Een afzonderlijke plaats neemt de Rekenkamer in, aanvankelijk bestaande uit vier, later zes rekenmeesters, bijgestaan door een secretaris. Tot hun taak behoort het toezicht op de provinciale financiën. Ze staan gedeputeerde staten terzijde bij de verpachting van de generale middelen en het onderzoeken van de rekesten der pachters. Ze controleren de comptabele ambtenaren als de ontvanger-generaal en de rentmeester der voormalige kloostergoederen en horen met enige gecommitteerden uit de Staten hun rekeningen af.

 

Staatkundige kaart van Groningen en Ommelanden voor 1795 (Franse inval van de Nederlanden), met daarop afgebeeld de interne grenzen van de kwartieren en onderkwartieren, indicatie van de grenzen van het voormalige Reiderland, de belangrijkste plaatsen en waterwegen in de 17e en 18e eeuw, de kustlijn van de Dollard in 1520 (grootste omvang), en geeft in tekst belangrijke historische staatkundige gebeurtenissen weer. De kaart is gemaakt op 19 oktober 2018 door N.L. Berendsen. Bron/licentie: Creative Commons.

Bij het Reglement Reformatoir van 1749 komen enige belangrijke wijzigingen tot stand. Zij betreffen o.a. de inrichting van de afzonderlijke besturen van Stad en Ommelanden, die weliswaar het provinciaal bestuur indirect beïnvloedden, maar hier toch niet behoeven te worden uiteengezet.

 

Reeds de 20e maart 1748 is het stadhouderschap erfelijk verklaard, aanvankelijk allen in de mannelijke linie, de 26e april ook in de vrouwelijke. Bij het Reglement Reformatoir krijgt de erfstadhouder de volkomene aanstelling en dispositie van alle hoge politieke en militaire bedieningen en de approbatie van alle provinciale, zo binnen- als buitenlandse commissiën.

 

Enige jaren later, in 1755, komt het zogenaamd reglement van prinses Anna tot stand, waarbij het waterschapswezen in de provincie wordt geregeld. In dit verband is het belangrijkste dat de finale goedkeuring van de rekeningen der zijlvestenijen en dijkrechten ten overstaan van commissarissen van de Hoge Justitiekamer moet geschieden evenals de vaststelling van de cieringe en raminge (begroting). Dit toezicht vervalt in 1796, maar wordt in 1798 hersteld en dan opgedragen aan het Administratief bestuur, waarna het in latere jaren overgaat aan Departementale en Provinciale besturen.

 

De revolutie van 1795 brengt aanvankelijk, behalve wat de wijze van verkiezing betreft, meer verandering in naam dan in wezen. Er komen provisionele representanten, die de 26e februari 1795 het erfstadhouderschap vernietigen. Op 15 maart 1796 wordt een commissie geïnstalleerd tot het opmaken van een plan van regering voor de provincie. Men wil afschaffing van het tweeledig karakter van het provinciaal bestuur, waarbij tevens de stadsjurisdicties gelijkgerechtigd zullen worden; men heeft dus een representatie naar de bevolking en niet naar de districten op het oog. Maar alvorens de voorstellen van deze commissie en haar subcommicssies zijn aangenomen, vindt de omwenteling van 22 januari 1798 plaats, waarbij de soevereiniteit van het gewest wordt opgeheven. Een Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Stad en Lande wordt ingesteld.

 

Archief en administratie

 

Van de inrichting der administratie, zo belangrijk voor de archiefvorming, bezitten we geen duidelijk beeld. In de eerste jaren na 1594 komen de Staten bijeen in de weem (pastorie) van de Martinikerk , maar in 1601 wordt besloten de St. Maartensschool tot provinciehuis in te richten. Na een ingrijpende verbouwing kunnen de 16e juni 1602 de Staten hun eerste samenkomst houden in de zaal die tot de huidige dag toe hun vergaderplaats is gebleven. Niet alleen de secretarie van de gedeputeerde staten wordt in het provinciehuis gevestigd, maar ook de rekenkamer. Aanvankelijk is er één secretaris geweest, maar 20 april 1648 wordt besloten dat Stad en Ommelanden ieder één zullen aanstellen. Zij worden bijgestaan door enige klerken. De rekenkamer heeft, zoals gezegd een eigen secretaris. De ambtenaren als de ontvanger-generaal en de rentmeester houden hun kantoor waarschijnlijk thuis.

 

Over het archief is eveneens weinig bekend. Weliswaar staat er in de instructie van de secretaris der Staten, dat hij een inventaris moet maken en houden van het archief, maar blijkbaar is daar in de praktijk niet veel van terechtgekomen, althans wij bezitten nu slechts enkele inventarissen uit de 17e en 18e eeuw. Deze geven een, waarschijnlijk niet eens volledige, opsomming van aanwezige stukken zonder enig verband of systeem. In 1770 wordt een poging gedaan orde op zaken te stellen. Er wordt een inventaris gemaakt van ter secretarie aanwezige stukken. Deze lijst wordt opgenomen in de resolutie van gedeputeerde staten van 20 februari 1771, waarbij tevens wordt bepaald, dat de secretarissen verantwoordelijk zullen zijn. Daags na de begrafenis van een secretaris of een andere provinciale minister zal een commissie zich naar het sterfhuis begeven om alle provinciale stukken over te nemen. Bij versterf van een klerk zullen de secretarissen zulks doen. Of hier steeds de hand aan is gehouden, is onbekend.

 

Zoals in het begin is gezegd, wordt de provincie in 1594 gevormd. Het archief in Groningen begint dus ook met dat jaar. Ten gevolge van de secularisatie der klooster- en proosdijgoederen komen evenwel de archieven van die instellingen ter beschikking van de provincie. De lotgevallen van deze archieven zijn echter niet duidelijk. Wij weten niet, of de kloosterlingen pogingen hebben aangewend en er in geslaagd zijn hun archieven of gedeelten daarvan in veiligheid te brengen. Zo ja, dan zijn ze blijkbaar later verloren gegaan. Ook is niet bekend of de latere beheerders der voormalige kloostergoederen belangstelling hebben gehad voor andere stukken dan eigendomstitels en rentebrieven.

 

Van deze laatste categorie is een grote hoeveelheid in het provinciaal archief terechtgekomen. Zo ontvangt Petrus Cornelis de 3e januari 1600 24 daalders voor het overschrijven van 323 kloosterbrieven, de 27e november van dat jaar 50 emd.gl. voor het kopiëren en authentiseren van zekere Selwerder kloosterbrieven en de 17e augustus 1603 16 daalders voor het doorzien van brieven en schriften van Cusemer en Oldenklooster in de Marne, waarna 180 worden gekopieerd, gecollationeerd en voorzien van een index en een register. Thans is zowel van de originelen als van de afschriften maar weinig over, terwijl van het lot van de overigen niets bekend is.

 

Dat men om ruimte te winnen wel stukken heeft vernietigd vernemen we in 1784. Dan zijn alle blijken der rekeningen, zowel van ontvanger-generaal als van de rentmeester, van 1594 af nog aanwezig. Bij Statenresolutie van 12 november 1784 wordt besloten de onvaliderende blijken, als van geen de minste nut zijnde, te verbranden of op een andere geschikte manier zich daarvan te ontdoen, mits altoos de laatste 50 jaren daarvan bewarende, waardoor ook de blijken (die nu 2 en 3 dik achter elkander staan) in een beter order zouden kunnen worden geplaatst. Of men bij deze gelegenheid ook andere stukken heeft opgeruimd wordt niet vermeld.

 

Inventarisatie

 

Het is bekend, dat bij K.B. van 13 juni 1824 in Groningen een 'provinciaal archief' is gecreëerd. Daarin worden bijeengebracht de archivalia in de provincie Groningen aanwezig, eerst de oude charters uit overheidsarchieven, later ook van kerken, gasthuizen en particulieren, tenslotte ook andere stukken. Ze zijn met elkaar vermengd, in tijdrekenkundige volgorde gelegd en aldus beschreven in het z.g. 'Register Feith'.

 

Verschillende rijksarchivarissen zijn met de gemeentearchivaris Dr. H.P. Coster jaren lang bezig geweest op grond van het herkomst beginsel de vermengde archieven uit elkaar te halen. Dan wil ondergetekende tenslotte de inventarisatie van de Statenarchieven voltooien en treft hij een voorlopige inventaris in manuscript aan benevens een groot aantal stukken die nog ingevoegd moeten worden. Hoewel de beschrijving en ordening van de stukken veelal overgenomen kan worden, meent ondergetekende, ook al wegens de aard der in te voegen stukken, de indeling van de inventaris welke trouwens ook maar voorlopig is, te moeten wijzigen.

 

De moeilijkheden van de inventarisatie zijn groot. Weliswaar kan uit oude inventarissen het grootste gedeelte van het Statenarchief wel als zodanig worden gedetermineerd, maar van talrijke stukken is het bezwaarlijk uit te maken, of ze tot het archief van de provincie, van de Ommelanden, van de stad of aan particulieren hebben behoord.

 

Ook de plaatsing van de stukken in het archief van de provincie zelf is moeilijk. Men wil bijvoorbeeld graag een scheiding aanbrengen tussen de stukken die onder het beheer van de secretaris der Staten, van die van de rekenkamer of van rekenplichtige ambtenaren hebben berust. Van het archief van de rekenkamer bestaat evenwel geen enkele oude inventaris en die van de Statenarchieven zijn zeer onvolledig. Soms kunnen opschriften of aantekeningen van bepaalde handen, soms ook instructies de weg wijzen. Toch blijven er talrijke stukken over, waarvan de oorspronkelijke paats niet meer met zekerheid kan worden vastgesteld. Hun indeling wordt daardoor vrij willekeurig. In verband daarmee wordt dan ook geen strenge scheiding gemaakt tussen 'archieven' en 'stukken' en wordt het archief van de rekenkamer met doorlopende nummering in de inventaris der Statenarchieven opgenomen.

 

Ten slotte zijn er nog de stukken van commissies. De lopende zaken worden meestal ter afdoening overgelaten aan gecommitteerden. Zij bestaan in de regel uit evenveel stedelingen als Ommelanders, met de beide syndici. Daardoor kunnen de stukken van dergelijke commissies in het archief van de stad of van de Ommelanden terechtkomen. Vele zijn ook in particuliere handen gebleven. Zo zijn talrijke bescheiden met familiearchieven mee in het rijksarchief gedeponeerd. Het is dikwijls moeilijk uit te maken of men te doen heeft met archivalia van de commissie of met persoonlijke stukken van een commissielid. Bij de toewijzing is willekeur niet te vermijden. Een andere vraag is nog geweest of deze commissies archieven hebben gevormd of niet, een vraag waarop de Handleiding toch geen bevredigend antwoord op geeft. Voor de gebruiker lijkt het mij het eenvoudigst deze commissiearchieven en stukken bij elkaar te voegen in één rubriek.

 

Zo is tenslotte een inventaris tot stand gekomen, waaraan verschillende archivarissen, de een meer, de ander minder, hebben gedokterd. Dat de inventaris op naam staat van ondergetekende, is dan ook met groot voorbehoud.

 

Een regestenlijst [1] behoeft niet te worden gemaakt, aangezien het archief pas in 1594 begint en vóór dat jaar slechts weinig retroacta aanwezig zijn.

 

De kaarten zijn zeer kort beschreven, daar hun volledige beschrijving opgenomen zijn in een catalogus van het totale kaartenbezit van het rijksarchief in Groningen.

 

 

Noten:


1. Een regestenlijst van een archief of een gedeelte van een archief is een chronologisch gerangschikte inhoudsopgave van alle oorkonden die in origineel of in afschrift in een archief of gedeelte van een archief aanwezig zijn.
2. Prelaat. Een prelaat is een kerkvoogd, een titel van een geestelijke binnen de (katholieke) kerk.
3. Frans Hogenberg (Mechelen, 1535 – Keulen, 1590) is een Brabants cartograaf geweest. Frans Hogenberg tekent kaarten en maakt tekeningen voor uitgeverijen in Nederland, Duitsland en Engeland. Behalve tekenaar, schilder en graveur is hij zelf ook uitgever. Net als zijn broer Remigius heeft Frans waarschijnlijk les gehad van zijn stiefvader, de kaartenmaker Hendrik Terbruggen. De uitgever en kunstenaar tekent behalve kaarten ook gebouwen, stadsgezichten en veldslagen. In Keulen richt hij een cartografische uitgeverij en drukkerij op. In Antwerpen werkt hij voor de uitgeverij Plantijn. De werken van Hogenberg voor de wereldatlas Theatrum orbis terrarum van Abraham Ortelius dateren van rond 1565. Het kaartenboek wordt in 1570 bij Aegidius Coppens van Diest te Antwerpen uitgegeven. Het bevat cartografisch materiaal dat Ortelius via zijn contacten in heel Europa heeft weten te bemachtigen en is de eerste 'moderne' atlas.

 

 

Bron:


W.J. Formsma. Laatste publicatie 1958, herzien in 2004, laatste wijziging 24 januari 2019. Het gaat daarbij om 3.380 beschreven archiefstukken, 26 gedigitaliseerd, totaal 9.280 bestanden. Aanwezig bij het RHC GA (Groninger Archieven), Cascadeplein 4, Groningen. De laatste wijzigingen daarin zijn aangebracht door bewerker J.F.J. van den Broek, 29 mei 2019. Licentie: Public Domain Dedication.

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 01 augustus 2019.
Samenstelling: © Harm Hillinga
.
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top